Kinderen van wie de ouders bij elkaar zijn, hebben gemiddeld de beste schoolprestaties. Van gezinnen die niet intact zijn, presteren de kinderen uit co-oudergezinnen op school het best. De minst goede schoolprestaties zijn opgetekend bij kinderen uit eenoudergezinnen. Kinderen van wie de ouders bij elkaar zijn, hebben gemiddeld de beste schoolprestaties. Van gezinnen die niet intact zijn, presteren de kinderen uit co-oudergezinnen op school het best. De minst goede schoolprestaties zijn opgetekend bij kinderen uit eenoudergezinnen.
Dat schrijven scheidingsdeskundige Ed Spruijt van de Universiteit Utrecht en filosofe Corrie Haverkort in hun boek ‘Kinderen uit nieuwe gezinnen’.
In het boek wordt gebruik gemaakt van statistische gegevens van Spruijts onderzoek ‘Scholieren en Gezinnen 2011’. Gedurende vijf jaar (van 2006 tot 2011) namen in totaal 5.300 scholieren uit de groepen 7 en 8 van de basisschool en de klassen 1, 2 en 3 voor het voortgezet onderwijs mee aan dit onderzoek.
Het onderzoek toont aan dat in een gemiddelde Nederlandse klas van 30 leerlingen, minstens 6 kinderen zitten die opgroeien in zogenoemde nieuwe gezinnen. Zulke nieuwe gezinnen zijn bijvoorbeeld co-oudergezinnen, stiefgezinnen, eenoudergezinnen en verweduwde gezinnen. Niet alleen de schoolprestaties van kinderen uit deze nieuwe gezinnen blijven achter, ook het welbevinden ligt bij hen lager dan bij kinderen uit intacte gezinnen.
Van alle nieuwe gezinnen komt volgens Spruijt het stiefvadergezin het meest voor in Nederland, een gezinsvorm waarbij het kind woont bij de biologische moeder en haar nieuwe partner. Die stiefvader in het gezin heeft een flinke invloed op het welbevinden van het kind, zo blijkt uit de cijfers in het boek. Spruijt: “Moeders zijn zoals verwacht in elk gezinstype het allerbelangrijkst: voor het welbevinden van het kind in een stiefvadergezin is een goede band tussen moeder en kind ook van het grootste belang. Maar de stiefvader blijkt in dergelijke situaties op plaats twee te komen, nog voor de uitwonende biologische vader.”
Spruijt merkt ook op dat er tegenwoordig onder laagopgeleiden relatief meer gescheiden wordt dan onder hoogopgeleiden. Hoe hoger de opleiding, hoe minder er wordt gescheiden. “Dat is een trend van de laatste jaren. Scheiden zou een dalend cultuurgoed kunnen worden genoemd: het gebeurde aanvankelijk vooral in de hogere sociale klassen, tegenwoordig meer in de lagere.” Dat hoger opgeleiden minder scheiden kan komen doordat ze beter communiceren, conflicten flexibeler kunnen oplossen en meer ruimte en geld hebben om zich individueel te ontplooien. Bovendien weten ze meer over de nadelige gevolgen van een scheiding voor hun kinderen. (Rknieuws.net)