MiddagpauzeTijdens de middagpauze op mijn werk ontstond een volgend gesprek. Een collega begon te zeggen: “Mijn broer is met een moslima getrouwd en moslim geworden. Die vieren hun verjaardag niet. Maar de verjaardagen van de kinderen viert hij wel. Maar alleen voor de familie van onze kant. Ik vraag hem zo af en toe om een pilsje, maar die heeft hij niet. Ze drinken geen alcohol.” Tijdens de middagpauze op mijn werk ontstond een volgend gesprek.

Een collega begon te zeggen: “Mijn broer is met een moslima getrouwd en moslim geworden. Die vieren hun verjaardag niet. Maar de verjaardagen van de kinderen viert hij wel. Maar alleen voor de familie van onze kant. Ik vraag hem zo af en toe om een pilsje, maar die heeft hij niet. Ze drinken geen alcohol.”

Middagpauze Een ander collega: “Mijn zus is ook moslima. Ik ben opgehouden met discussiëren, ze is totaal niet voor rede vatbaar. Zoals zij het geloof opvat, zo is het. Er is geen uitwisseling mogelijk. Maar christenen leggen de bijbel ook op hun eigen manier uit. Katholieken en protestanten leggen het op een verschillende manier uit. Of niet?”

Die collega keek mij aan en wilde weten wat of ik daar nou van vond. Plotseling werd ik betrokken in een geloofsdiscussie met collega’s. Enkele ingewikkelde oneliners zouden nog volgen. En altijd met een beschuldigende ondertoon. Eerst een schietgebed.

“Ikzelf denk dat God één is. Dat Hij zich via de bijbel openbaart zoals Hij is. Maar dat mensen er een verschillende uitleg aan geven.”

Een volgende vuurpijl. “Onlangs las ik in het Brabants Dagblad dat er een pastoor een knipkaart had ingevoerd voor communicanten. Pas als je de knipkaart vol had mocht je de eerste communie doen.”

“Ja,” viel een ander bij, “en cd’s bijvoorbeeld van Andre Hazes mogen ook niet meer. Je mag niks meer tegenwoordig in de kerk.” Ze keken mijn kant op, wat of ik daar op te zeggen had.

Collega’s waar ik gewoonlijk goed mee overweg kon, die mijn fouten opvingen, waar je geregeld mee kon lachen, waar je in de pauze over van alles en nog wat kon babbelen, waren nu veranderd in een soort openbare aanklagers. Ik deed een tweede schietgebedje.

“Ik moet zeggen dat ik toevallig de muziek van Andre Hazes wel aardig vind. Maar ze gaan niet over God. En als ik naar de kerk ga, dan wil ik iets over God horen.”

Een van de collega’s ging erop door: “en dan is het ook nog zo dat bij de ene pastoor dit mag en bij de andere mag het weer niet. Het is toch een hiërarchische kerk. Is er dan niet één lijn?” “Dat zou er moeten zijn. Alle pastoors hebben bij hun wijding plat op de grond gelegen in de kathedraal en de bisschop gehoorzaamheid beloofd. Als men dan later toch zijn eigen gang gaat, tsja, dan heb je een probleem.”

Nog een collega mengde zich in het gesprek: “Ik ben niet zo op de hoogte van kerkelijk zaken (dat was inderdaad zo), maar wat mij wel opvalt is dat vrijwilligers door de kerkelijke leiding nogal vaak geschoffeerd worden.”

Als je eenmaal aan het antwoorden bent, dan blijf je antwoorden tot … ja tot wanneer. Komen de vragenstellers dichter bij Christus als je ‘goed’ geantwoord heb? Naar welke antwoorden zijn ze eigenlijk op zoek? De sfeer was vijandig. Ik zei:

“dat de kerkelijke leiding, bisschoppen ook zeker fouten maken. En dat op vrijwilligers veel af komt. Fusies, financiële kwesties. Dat is vaak voor beroepskrachten al moeilijk. En dan gaan er nog wel eens dingen fout.”

Het viel even stil. Ik peinsde en bad of ik nog iets over Christus kon zeggen. De bijbeltekst “het zal voor u op een getuigenis uitdraaien” schoot door mijn hoofd. Zonder dat er een vraag gesteld was nam ik het initiatief om wat te zeggen.

“Hoewel het volgens mij in de kerk van Nederland niet erg makkelijk is, blijf ik wel in de kerk geloven die Christus gesticht heeft en waaraan Hijzelf zich verbonden heeft. Uiteindelijk wil ik als ik kom te overlijden en bij Christus aankom, kunnen laten zien dat ik geprobeerd heb te leven zoals Hij het bedoeld heeft.”

Men concludeerde dat het een zwaar gesprek was. De rest van de week verliep gewoon zoals altijd.