Als gelovige ouders willen we onze kinderen het geloof doorgeven, het fundament waarop het geluk is gebouwd. Maar hoe doe je dat? Het evangelie hanteert vaak het beeld van een zaadje in de grond. Dit beeld kan ons helpen het wezen van geloofsvorming te verstaan. Om te groeien heeft het zaadje het licht van de zon nodig (Gods genade), water (uitleg/verkondiging), vruchtbare grond (een goede groep of sociale omgeving), een muur/stokje om tegenaan te groeien en zich op te trekken (voorbeeld en rolmodel). En iemand die het verzorgt en begeleidt, en dat zijn de ouders/opvoeders. Zo komen we tot vijf bouwstenen:

  1. Voorbeelden en rolmodellen
  2. Geloofservaring en genade
  3. Uitleg en verkondiging
  4. De kracht van de groep
  5. Het gebed van de ouders

1. Voorbeelden en rolmodellen

De eerste rolmodellen voor kinderen zijn de eigen ouders. Onze kinderen zullen aan ons leven toetsen of het geloof de moeite waard is. Een veelgemaakte vergissing is dat ouders denken dat zij een perfect voorbeeld moeten zijn. Dat kan niet en dat hoeft ook niet. Het is goed om als ouders te laten zien dat je zelf zwak bent en fouten maakt, dat je vergeving vraagt en opnieuw begint. Dat toont kinderen de weg die ze zelf ook zullen afleggen.

Belangrijk is om kinderen in contact te brengen met mensen van geloof. Dat kan een missiezuster zijn die haar leven heeft ingezet voor de armen, een gospelartiest, een bevriend echtpaar dat hun gezin openstelt voor hulpbehoevenden.

De betekenis van heiligenverhalen is van groot belang. Niet een zoetsappig vroom verhaaltje maar de echte verhalen van levensechte mensen uit de vervolgde kerk, of uit de eeuwen voor ons. Mensen die laten zien dat kiezen voor God niet gemakkelijk is maar vreugde geeft en gelukkig maakt. Ontwikkel een devotie tot deze heiligen met je kinderen, door bedevaart, gebed en aanroepingen.

Tenslotte zijn andere gelovige kinderen van groot belang als rolmodel. Op school of bij vriendjes ben je als gelovige toch al vaak een buitenbeentje, het is daarom essentieel om je kinderen bevriend te laten zijn met andere gelovige kinderen.

2. Geloofservaring

Geloof groeit door te doen. Als ouders zijn wij niet in staat te bepalen wanneer de kinderen Gods genade zullen ervaren. Wij kunnen er wel de momenten voor aanreiken. Dat begint al vanaf de vroegste jeugd. Een kruisje op het voorhoofd, een gebedje voor het slapen. Kinderen zijn visueel ingesteld: een beeldje, ikoon of kaarsje. Dan zijn er de kleine rituelen in het gezin: een adventskrans, een palmtak, de huiszegen met driekoningen. Laat je kinderen de liturgie op zondag meemaken en ervaren, neem ze mee naar voren en toon ze de tekenen waarin God zichtbaar wordt. Kinderen hebben van nature een open hart om te bidden, leer ze van jongs af dat ze voor alles mogen bidden, voor alles mogen danken en dat bidden echt helpt.

Als kinderen groter worden, zijn de sacramenten van eerste communie, biecht en vormsel de sleutelmomenten waarop zij Gods liefde ontvangen en kunnen ervaren, wanneer zij er met een open en gelovig hart op worden voorbereid.

Probeer de gelegenheden te creëren waarop God in het hart van de kinderen en tieners kan spreken. Zomeractiviteiten, weekends of kampen zijn vaak momenten van genade.
Tijden van nood of problemen in het leven van de ouders of de kinderen kunnen genaderijke momenten zijn wanneer de ouders deze aangrijpen om met hun kinderen te bidden en Gods hulp af te smeken. “Ik heb echt gemerkt dat God helpt, toen ik met papa aan het bidden was voor oma in het ziekenhuis” is zomaar zo’n klein getuigenis.

3. Uitleg en verkondiging

Praat met je kinderen over het geloof. Geef antwoord op alle vragen, in een taal die kinderen verstaan. Maar preek niet, want dat werkt averechts. Zorg voor een systematische geloofsverkondiging, vanaf jonge leeftijd, en neem hierin als ouders zelf het voortouw. Een tip is om vanaf 6 jaar een katechesegroepje te hebben waarin iedere week / twee weken een uurtje geloofsonderricht wordt gegeven aan een klein groepje kinderen. Zoek een parochie waar katechese wordt gegeven, als voorbereiding op de eerste communie en het vormsel, en vooral: in de vier jaar daartussenin. Er zijn vele goede projecten verkrijgbaar.

Vanaf 12 jaar zul je als ouders veel vragen van je tiener-kinderen krijgen over geloof en leven, ga deze niet uit de weg hoe lastig ze ook zijn. Een goede navormsel- of tienergroep is nodig zodat er een eigen plek is waar de tieners met hun geloofsvragen en hun leeftijdsgenoten aan de slag kunnen.

4. De kracht van de groep

Geloof kan niet zonder kerk, zonder gemeenschap. “Een christen alléén is in gevaar” werd gezegd door kardinaal Danneels of positief gezegd: waar twee of meer in Jezus’ naam zijn, daar is Hij in hun midden. De eerste groep waar kinderen toe behoren is de huiskerk, het gezin: ouders, broers en zussen. Het voorbeeld van oudere broers en zussen kan veel kracht geven om te kiezen voor het geloof. Het uitzoeken van een goede parochie waar kinderen ook leeftijdsgenoten kunnen ontmoeten als bondgenoten, is essentieel voor de geloofsvorming in het gezin. Ook de keuze van een goede sociale omgeving (buurt, stad, school, vriendjes) is zeer bepalend voor de geloofsgroei van de kinderen. Op een gifbelt groeien geen planten. Zo zal het plantje van het geloof snel doodgaan in een omgeving die besmet is met vuiligheid, normloos gedrag of geestelijk geweld (pesten). Omdat de schoolomgeving vaak niet christelijk is (of zelf anti-christelijk) zul je als ouders moeite moeten doen om er een andere, gelovige groep naast te zetten. Bijvoorbeeld een tienergroep, zomerkamp, studentenreis, bouwproject of uitwisselingsprogramma. Tot slot is het in de karaktervorming van het kind (zie eerder) van belang te werken aan de deugden van sterkte en voorzichtigheid, om zo een gezond onderscheidingsvermogen en moed te stimuleren om eigen keuzes te maken.

5. Het gebed van de ouders

Een vader of moeder die bidt voor zijn kinderen, is een van de krachtigste instrumenten voor de geloofsvorming. Bid iedere dag voor je kinderen, want hun namen staan geschreven in de palm van Gods hand (zie ‘gebed’ in het hoofdmenu voor een aantal mooie gebeden van ouders voor hun kinderen). De uitspraak ‘Je moet werken alsof alles van jou afhangt en je moet bidden alsof alles van God afhangt’ is ook van toepassing op de geloofsopvoeding. Want je zelf niet kunt bewerken, dat kun je afsmeken in gebed. God zorgt voor zijn kinderen, altijd.

En wat als de kinderen hun eigen weg gaan?

Het is de pijn van veel ouders: de kinderen gaan een weg die niet de hunne is. “Wat hebben we verwaarloosd of verkeerd gedaan?” is een veelgestelde vraag. Is de geloofsopvoeding dan mislukt? En wat moeten we doen? We kunnen niet akkoord gaan met zijn levensweg, maar het blijft wel je kind.

Ten eerste: het beeld van het zaadje in de grond. De vruchten aan de boom zijn een geschenk, niet iets dat de boer kan afdwingen. God is de heer van de oogst. Als ouders kun je niet je kinderen voor alle gevaar behoeden, noch kun je voor hen hun keuzes maken, net zo min als je eigen ouders dat voor jou hebben gedaan.

Ten tweede: het beeld van de verloren zoon. De vader laat niet alleen zijn zoon vertrekken met een deel van de erfenis die verkwist wordt in een ver land, hij staat ook iedere dag op de uitkijk om zijn kind te begroeten als deze terug mocht keren. Wat wij aan onze kinderen kunnen geven is niet een thuis dat alles goedpraat wat zij doen of een verbitterd hart vol verwijten, maar wel: een thuis dat hen aangeeft “Wij blijven van je houden, met veel pijn in het hart. Je weet hoe wij leven en hoe we erover denken maar we zullen de deur nooit sluiten”.

En tot slot: wat God bewerkt in het hart van de mens is een geheim dat wij niet kennen. We mogen vertrouwen op de kracht en de troost van het gebed. Er zijn mensen die jarenlang elke dag voor hun kinderen bidden, opdat God een oplossing brengt die voor mensen ondenkbaar of onmogelijk lijkt. Een van de grote kerkvaders van de eerste eeuwen, Augustinus, leidde voor zijn ommekeer een goddeloos leven, waarbij zijn moeder Monika jarenlang voor hem is blijven bidden.

Zie ook: Netwerk